Plenair Koffeman bij behandeling Toekomst publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie



Verslag van de vergadering van 3 juni 2014 (2013/2014 nr. 32)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.53 uur


De heer Koffeman i (PvdD):

Voorzitter. Ik spreek vandaag mede namens de fractie van de SP. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties kennen we sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw. De weg ervoor was al vrijgemaakt bij de grondwetswijziging van 1922, waarmee het instellen van openbare lichamen voor beroep en bedrijf mogelijk werd. Daar waren verschillende overwegingen voor.

In gereformeerde kring was daar sinds Abraham Kuyper de soevereiniteit in eigen kring, waarbij elke kring zonder inmenging van anderen eigen zeggenschap had, een eigen hoogste gezag dat niets dan God boven zich had, zoals Abraham Kuyper het in 1898 omschreef.

Daarnaast was er in rooms-katholieke kring het subsidiariteitsbeginsel dat voortvloeide uit de pauselijke encycliek Quadragesimo Anno uit 1931, waarin de overheid werd opgeroepen om taken uit handen te geven aan het bedrijfsleven, waarbij de overheid zich beperkte tot een toezichthoudende rol.

De liberalen introduceerden via Jitta in 1932 het begrip "functionele decentralisatie", waarin de bemoeienis van de overheid tot een noodzakelijk minimum werd teruggebracht. In socialistische kring werd de PBO getolereerd als middel om tot socialisatie te komen. De overheid zag er vooral een mogelijkheid in om na twee wereldoorlogen en een crisisperiode te komen tot een model voor wederopbouw, waarin harmonie werd bereikt tussen de verschillende zuilen. In die tijd werd er nog weinig licht gezien tussen het algemeen belang en het bedrijfsbelang. De vroegste kritiek op de PBO's kwam van Hendrik Koekoek van de Boerenpartij. Hij duidde het landbouwschap consequent aan als het "dwangschap", een instrument van de overheid om aan boeren een ongewenst landbouwbeleid op te dringen.

Na veel en langdurig boerenverzet tegen de PBO's, waarbij ABBA een gevleugeld begrip werd — dit stond voor "alle boeren betalen alles" — heeft het tot 2008 geduurd tot de democratische legitimering van de PBO's geëvalueerd werd. Met name de VVD maakte zich toen sterk voor opheffing van de PBO's, en wel zo snel mogelijk.

Nu het zover is, lijken bij sommigen de zorgen de overhand te nemen over de vraag of de opheffing wel probleemloos geregeld kan worden, en op welke wijze taken anders moeten worden ingevuld.

De wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de bedrijfslichamen strekt tot opheffing van de product- en bedrijfschappen en legt tevens de basis voor de overname door de centrale overheid van de resterende publieke taken die oorspronkelijk bij de product- en bedrijfschappen waren ondergebracht.

Het heeft er alle schijn van dat het kabinet weliswaar toezichts- en handhavingstaken een-op-een van de PBO's overneemt, maar dat daarmee niet gegarandeerd is dat het ambitieniveau op het gebied van met name dierenwelzijnseisen in overeenstemming gebracht wordt met de eisen van deze tijd. De zorg die bij onze fracties leeft, is dat de overdracht van taken naar de NVWA zou kunnen stuiten op personele onderbezetting bij deze dienst, die in de afgelopen tijd zwaar geraakt is door bezuinigingen. Kan de minister aangeven op welke wijze het kabinet toezicht en handhaving wil waarborgen, juist waar in de praktijk al bewezen is dat systemen van zelfregulering onwerkbaar zijn? In een rapport uit 2012 bleek bijvoorbeeld dat het QLL-systeem onvoldoende werd nageleefd. De betrokken partij kreeg de mogelijkheid het systeem te verbeteren, maar na 80 onaangekondigde controles door de NVWA was de staatssecretaris niet overtuigd van de zelfregulering. Ze besloot om toezicht door QLL in te trekken. Ook de herinvoering van de klepkeuring bij varkenstransporten vormde een gevolg van de constatering dat de naleving van wetgeving bij zelfregulering als volstrekt onvoldoende moest worden aangemerkt.

Dat roept de zorg op dat de NVWA niet bij machte zal zijn om bij overname van de taken van de PBO's op korte termijn over voldoende menskracht te beschikken om toezicht en handhaving op adequate wijze in te vullen. Ik hoor daarop graag een reactie.

Naast deze zorg is er ook de zorg dat het een-op-een overnemen van bovenwettelijke dierenwelzijnsmaatregelen kan leiden tot een matiging van het ambitieniveau voor de verbetering van dierenwelzijn tot een niveau dat verder gaat dan de huidige praktijk, die maatschappelijk al onder vuur ligt. Een voorbeeld is dat de Europese regelgeving een aantal hiaten bevat als het gaat om dierenwelzijnswetgeving voor bepaalde groepen dieren. Zo zijn er voor ouderdieren van plofkippen, vleeskalkoenen en konijnen geen specifieke richtlijnen opgesteld.

Het productschap heeft, als antwoord op de maatschappelijke kritiek, zelf enkele voorschriften gemaakt om het welzijn van deze dieren te borgen. Het kabinet ziet het borgen van dierenwelzijn als een publieke taak. Om deze reden neemt het kabinet de PPE-voorschriften een-op-een over. Het lijkt het kabinet echter aan de ambitie te ontbreken om de welzijnsnormen van de PPE onder de loep te nemen en deze normen op een hoger niveau te brengen. Het gaat hier met name om welzijnsnormen waarvoor geen specifieke Europese richtlijnen bestaan. Een uitzondering geldt voor konijnen, waarbij het kabinet uitgaat van het plan van aanpak 2010-2016 dat door de konijnensector zelf is opgesteld. Mijn vraag aan het kabinet is wat het gaat doen aan die situatie. Gaat het alleen maar de plannen van aanpak uit de sector overnemen, of gaat het een eigen plan van aanpak maken?

Een ander voorbeeld is de regelgeving voor de fok van kalkoenen, of eigenlijk het gebrek aan regelgeving daarover. PPE-voorschriften zijn in de voorstellen een-op-een overgenomen. Ze gaan bijvoorbeeld alleen maar over het vervoer van kalkoenen binnen Nederland, terwijl er elk jaar 2,3 miljoen kalkoenen naar buitenlandse slachterijen gaan. Mijn vraag aan het kabinet is wat het gaat doen om het ambitieniveau te verhogen en dit ook te laten gelden voor dieren die geëxporteerd worden. Zoals bekend wordt 70% van de dierlijke productie in Nederland geëxporteerd.

Dan kom ik bij mijn derde en laatste voorbeeld. Op kuikenbroederijen blijven kuikens in de broedkasten na hun geboorte 24 tot 72 uur zonder voedsel en zonder water. De sector had geen behoefte aan verbetering van die situatie. Mijn vraag aan het kabinet is of het bereid is verdergaande welzijnsambities te formuleren dan binnen de sector het geval was. Ook vraag ik waarvandaan het initiatief hiertoe verwacht mag worden wanneer er binnen de NVWA een zodanige toename van werkdruk optreedt dat aandacht voor welzijnsverbeterende nieuwe initiatieven nauwelijks prioriteit kan krijgen. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop.

De NVWA gaat programmatisch handhaven door middel van risicogestuurd toezicht, maar moet roeien met de riemen die ze heeft. Welke garanties kan het kabinet geven dat toezichts- en handhavingstaken niet zullen lijden onder de opheffing van de PBO's en de overdracht van taken?

Het kabinet zegt dat de overdracht van productschappen 220 miljoen aan lastenverlichting en 31 miljoen aan kosten voor de uitvoering en overgang gaat opleveren. Kan de minister aangeven welke reserves er zijn wanneer die prognoses onverhoopt tegenvallen? Op welke wijze wordt in elk geval gewaarborgd dat toezicht en handhaving niet verder onder druk gezet zullen worden onder invloed daarvan, of onder invloed van beperking van het ambitieniveau om dierenwelzijn drastisch te verbeteren?

Welke ambities mogen we verwachten op het gebied van bijvoorbeeld huisvestingsnormen voor konijnen en nertsen, van huisvesting voor en ingrepen bij varkens, van welzijnsverbetering bij kippen of van huisvesting en vervoer van kalveren, schapen en pluimvee? Kortom: hoe wil het kabinet bevorderen dat de opheffing van de PBO's niet ten nadele, maar ten gunste van dieren uitpakt?

Dieren zijn massaal letterlijk het lijdend voorwerp van de huidige houderijen. Elk jaar fokken, slachten en vervoeren we in ons land meer dieren dan er mensen wonen in de EU. Wereldwijd zijn er inmiddels twee keer zoveel gehouden dieren dan er mensen zijn op aarde. Welzijnsnormen, volksgezondheid, milieu, klimaat en biodiversiteit komen door die situatie ernstig onder druk te staan.

In de Verenigde Staten zijn deze week forse maatregelen aangekondigd om de uitstoot van broeikasgassen door powerplants te beperken, terwijl inmiddels duidelijk is dat een transitie naar plantpower veel grotere effecten zou kunnen sorteren. De vraag die mijn fractie bij de opheffing van de PBO's aan het kabinet stelt, is of en op welke wijze het kabinet van de gelegenheid gebruik wil maken om via een hoger ambitieniveau en strengere naleving te komen tot een meer duurzame en diervriendelijke samenleving. Wij zien het antwoord van de bewindspersonen op deze vraag met belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Mij heeft het verzoek van de minister en de staatssecretaris bereikt of wij meteen zouden kunnen doorgaan. Het antwoord van de minister en de staatssecretaris komt dan niet na de dinerpauze, evenmin als repliek van de kant van de Kamer en de tweede termijn van de regering. We hadden daarvoor na de dinerpauze een uur uitgetrokken. Als we dit nu doen, trekken we er ook een uur voor uit. We zouden deze nota over de toekomst van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie dan om 19.00 uur kunnen afronden. Ik heb het verzoek van de regering gehonoreerd. Mij lijkt dit ook voor de woordvoerders wel gunstig.

Ik geef daarom nu het woord aan de minister van Economische Zaken.