Plenair Atsma bij behandeling Suppletoire begrotingen OCW en Financiën



Verslag van de vergadering van 6 oktober 2015 (2015/2016 nr. 3)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 13.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Atsma i (CDA):

Mevrouw de voorzitter, collega's, mevrouw de minister. Het is voor mij inderdaad heel bijzonder om hier op dit moment te mogen spreken op dit tijdstip en over dit onderwerp, zeker als ik in gedachten neem dat ik een aantal jaren geleden ook in deze zaal, maar op een heel andere plek ook het woord mocht voeren. Toen ging het over de muskusratten.

Vandaag spreken we over het voorstel om over te gaan tot de aankoop van een tweetal schilderijen van Rembrandt, samen met de Franse overheid. Wij beschouwen die twee schilderijen gemakshalve maar als een gezamenlijk kunstwerk, als een soort twee-eenheid. Dat geeft een heel bijzondere dimensie aan de discussie van de afgelopen weken en wellicht ook aan dit debat. In 1634 kreeg Rembrandt opdracht om Maerten Soolmans en Oopjen Coppit — de voorzitter heeft die namen zojuist ook al genoemd — te vereeuwigen. Rembrandt was toen nog relatief jong en het was ook een heel bijzondere opdracht. Want eigenlijk maakten die twee er een geweldig statement van, althans voor die tijd. Een statement, omdat zij zich levensgroot lieten portretteren. Dat kwam tot die tijd wel voor, maar was eigenlijk slechts voorbehouden aan de Europese adel, de top van Europa. Het feit dat zij dat toen hebben gedaan, heeft ongetwijfeld — ik heb dat niet terug kunnen lezen — voor heel veel discussie gezorgd. Zij maakten hun statement gehuld in de nieuwste mode van die tijd en dat statement kunnen we nog steeds met eigen ogen aanschouwen. Rembrandt van Rijn werkte daaraan mee. Misschien heeft hij ook onwillekeurig gedacht: ik werk graag mee, omdat ik een vergelijkbaar statement wil maken. Wie zal het zeggen. Hij heeft daarvoor een flink bedrag gekregen: zo'n 500 gulden. Rembrandt maakte, door zich te lenen voor deze opdracht, een heel bijzonder gebaar. Nu kwam dat in de 80-jarige oorlog, waarin de Reformatie voor een geweldige verandering zorgde, ook in de kunst en cultuur, wel vaker voor, maar toch wil ik dit hier even gezegd hebben. 1634 was bovendien een heel bijzonder jaar voor Rembrandt van Rijn, omdat hij toen in het huwelijk trad met Saskia van Uylenburgh. Saskia, afkomstig uit Leeuwarden, dochter van de burgemeester van Leeuwarden en haar vader mochten naar Den Haag afreizen als vertegenwoordigers van Friesland. Alleen dat maakt het voor mij al bijzonder om hier vandaag te mogen staan.

Het schilderij werd gerealiseerd. Zoals gezegd was het niet goedkoop, namelijk 500 gulden. Dat is nu een veelvoud daarvan: de beide portretten vertegenwoordigen samen een waarde van twee keer 80 miljoen euro. Dat is veel geld. Al vaker is gevraagd of dat niet te veel is. Daar gaat deze Kamer in haar oordeel niet over. Sommigen zeggen dat het te weinig is, want de beide schilderijen zouden zeker op de Nederlandse markt veel meer waarde hebben. Anderen zeggen dat de schilderijen op de internationale markt een andere waarde hebben. Weer anderen zeggen: het had best zo kunnen zijn dat de erven Rothschild dit unieke erfgoed aan Nederland hadden kunnen schenken. Dat is niet gebeurd. Wel belangrijk is dat wij hier vandaag spreken over de vraag of wij het belangrijk vinden dat dit unieke culturele erfgoed, dit tweeluik van twee jonge echtelieden, aan de vergetelheid kan worden onttrokken en uit de anonimiteit van een private omgeving komt en straks voor het publiek zichtbaar wordt. Dat vindt het CDA buitengewoon belangrijk. Het antwoord op die vraag is van onze kant een volmondig ja. Natuurlijk doen wij dat niet zomaar. Ik zei net al dat de kunstwerken aan de vergetelheid worden onttrokken. Hoe vaak hebben we beide schilderijen hier kunnen zien? Alleen in de jaren vijftig zijn ze afwisselend in Amsterdam en Rotterdam getoond, waarna de beide schilderijen terug zijn gegaan naar Frankrijk.

De minister van Financiën heeft vorige week in de Tweede Kamer aangegeven dat wat hem betreft de financiering deugdelijk en solide is. Daarmee worden ook daar de boeken gesloten. Maar het is de vraag of de boeken echt gesloten kunnen worden, want zullen deze doeken niet voor extra kosten zorgen? Die vraag leg ik bij dezen voor aan de minister. Hoe staat het met de staat van onderhoud? Wat betekent het dat we de schilderijen na zo veel jaren terugkrijgen, afwisselend in Nederland en Frankrijk? Vergt de staat van onderhoud van de schilderijen nog aanvullende investeringen? Zo ja, zijn die middelen aanwezig? Bij de schriftelijke behandeling van de Erfgoedwet in deze Kamer, enkele weken geleden, hebben wij overigens ook de vraag gesteld of voor het onderhoud van cultureel erfgoed uit Nederland voldoende middelen aanwezig zijn. De minister heeft daarop in de nota naar aanleiding van het verslag positief gereageerd. Wij zijn benieuwd of in die afwegingen ook de inschatting is gemaakt of met de aankoop van deze werken ook rekening is gehouden. Misschien zijn er nog meer financiële haken en ogen die wij op dit moment niet uit de stukken kunnen halen. Denk aan de kosten van transport, beveiliging en verzekering et cetera. Kortom, wij vragen de minister om daarin enig inzicht te geven.

Als ik zeg dat de CDA-fractie blij is dat deze werken aan de vergetelheid worden onttrokken, dan rijst natuurlijk ook de vraag of, nadat de financiering is georganiseerd — we hebben daarvan vorige week kennis kunnen nemen en vandaag kregen we daarover de laatste stukken — met deze aankoop het budget voor kunstaankopen in Nederland nagenoeg is uitgehold. Verder willen we van deze minister weten hoe zij in voorkomende gevallen handelt als zich wellicht gehoopt meerdere kansen voordoen om uniek Nederlands erfgoed te verwerven. Stel je voor dat morgen vanuit Sint Petersburg het bericht komt dat een deel van de Hollandse meesters op de markt komt, wat gaan we dan doen? Het is zeker niet denkbeeldig dat op enig moment een nieuw aanbod wordt gedaan, zeker als men weet welke bedragen er worden betaald.

Deze Kamer kan niet oordelen over de waarde van deze schilderijen, zeker niet kijkend naar datgene wat nu getoond wordt. Over het proces hebben we nog wel een paar vragen. Dank overigens voor de toezending van de antwoorden aan de Tweede Kamer, die wij vanmorgen in afschrift kregen. Stapsgewijs werd daarin het proces van de afgelopen weken en maanden geschetst. Wat betekent dit voor de toekomst? Heeft de minister er voor zichzelf een leermoment uit kunnen halen? Er is immers nogal wat gebeurd. Door de minister is ook veel op papier gezet van wat er de afgelopen maanden is gepasseerd. Als ik alles op me laat inwerken, zou het kunnen zijn dat de procedure niet direct de schoonheidsprijs verdient. Kortom: onze fractie is erg benieuwd welke lessen uit het proces van de afgelopen maanden zijn geleerd.

Terug naar de dag van vandaag. Uit de stukken is nadrukkelijk gebleken dat het de bedoeling is dat beide werken samen eerst in Nederland en vervolgens in Frankrijk worden getoond, geëxposeerd. In een eerder stadium hebben we overigens begrepen dat er ook een plan is geweest, zeker in Nederland, om wellicht de regio's met de werken te bezoeken. Dat zou natuurlijk fantastisch zijn. Vandaar ook mijn vraag. In de stukken wordt gesproken over expositie in het Rijksmuseum. Is dat het enige? Of bedoelt de minister wellicht de rijksmusea? Daarbij wil ik Zuid-Nederland natuurlijk niet vergeten, want daar zijn zacht gezegd minder rijksmusea. Geldt in zijn algemeenheid dus nog steeds dat de mogelijkheid er is dat deze stukken in Nederlandse musea worden getoond? Wij zijn daar erg benieuwd naar en wij weten dat het ook in de regio's enorm leeft. Overigens, over het Rijksmuseum gesproken: is er ook nog iets over van de aanvankelijke toezegging van de kant van het Rijksmuseum ten aanzien van de financiering of ondersteuning anderszins?

Het is nu begin oktober 2015. In 2018 is Leeuwarden culturele hoofdstad van Europa. Ziet de minister mogelijkheden, zeker met de actuele discussie in het achterhoofd, om werk van Rembrandt te koppelen aan de opening van Leeuwarden als culturele hoofdstad? Ik weet namelijk zeker dat én Rembrandt én zijn vrouw én zijn schoonvader dat zouden toejuichen. De CDA-fractie is benieuwd naar de reactie.

Wij stemmen in algemene zin graag in met het voorstel dat aan deze Kamer is voorgelegd.

De voorzitter:

Mijnheer Atsma, wilt u nog even blijven staan? Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech.

Toen u in 1998 de eed aflegde in de Tweede Kamer deed u dat in het Fries. En ook nu hebt u weer laten zien dat uw Friese wortels heel hecht zijn. Ook op 9 juni jongstleden klonk voor het eerst sinds lange tijd weer eens deze Westerlauwerse taal in de plenaire zaal, niet alleen bij u maar ook bij de heer Ten Hoeve. Gelukkig voor ons en de aanwezige bewindspersoon hebt u vandaag uw maidenspeech in het Nederlands uitgesproken. Anders hadden wij, vrees ik, niet alle finesses in uw bijdrage de aandacht kunnen geven die zij verdienen. Ik denk dat we alleen de naam van Leeuwarden in het Fries hadden verstaan en dat het ons voor de rest misschien wat was ontgaan, behalve natuurlijk de heer Ten Hoeve, want die verstaat die taal.

Mijnheer Atsma, staat u mij toe om kort iets van uw achtergrond te schetsen. U bent in 1978 uw werkzame leven begonnen als journalist in het hoge Noorden. U schreef voor regionale media, zoals het Friesch Dagblad en het Nieuwsblad van het Noorden, maar ook voor de landelijke media, zoals ANP en NOS. Na een aantal jaren besloot u eigen baas te worden en richtte u uw eigen publicrelations- en organisatiebureau op.

Uw actieve politieke loopbaan ving aan in 1991, toen u lid werd van de Provinciale Staten in Friesland. Daar was u zeven jaar lang fractievoorzitter van het CDA. In 1998 daalde u af van het hoge Noorden naar Den Haag en werd u lid van de Tweede Kamer. Ook hier maakte u deel uit van het fractiebestuur. Inhoudelijk hield u zich bezig met sport, landbouw, voedselkwaliteit, media en de Waddenzee.

Uw grote belangstelling voor deze onderwerpen leidde ertoe dat u in oktober 2010 werd benoemd tot staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in het kabinet-Rutte I. In die hoedanigheid sloot u een bestuursakkoord over doelmatiger waterbeheer, versterkte u de Afsluitdijk — dat deed u niet zelf maar liet u doen — en bracht u een programma uit voor klimaatinitiatieven op decentraal niveau. Een ander wapenfeit was het tot stand brengen van de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Na de val van het kabinet-Rutte I werd u voorzitter van het Productschap voor Vee en Vlees.

Naast het feit dat u een groot aantal maatschappelijke bestuursfuncties hebt vervuld, hebt u zich in al die jaren steeds ingezet voor een grote passie van u: het wielrennen. Ik denk niet dat er veel Kamerleden zijn die kunnen zeggen dat ze vijf keer chef d'équipe waren op de Olympische Spelen. Elk jaar krijgt u het als oud-voorzitter van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie weer voor elkaar om toprenners te strikken voor de wielerronde in uw woonplaats Surhuisterveen. U lijkt een welhaast eindeloze bron aan energie te hebben. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat dat in uw verdere bijdrage aan het werk van de Kamer niet anders zal zijn.

Ik wens u daarmee alle succes en ik schors de vergadering om de collegae de gelegenheid te geven, u geluk te wensen met uw maidenspeech.