Plenair Kluit bij voortzetting behandeling Aanvullingswet bodem Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.19 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Voorzitter, misschien kan de tijd nog even stoppen, want die loopt.

De voorzitter:

U kunt ook beginnen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Voordat ik begin, wil ik opmerken — ik denk dat ik niet de enige ben met dit probleem — dat de commissie IWO en de vierde termijn nu op elkaar lijken te liggen. Of liggen die niet op elkaar?

De voorzitter:

Nee, daar zullen wij voor zorgen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dank. Ik hoop dat ik twintig seconden extra krijg.

Vandaag gaat het om onze bodem. De bodem is evident in aanwezigheid; iets wat er altijd zal zijn. Pas als het er niet meer is, is het er niet meer, bijvoorbeeld wanneer de grond verontreinigd is, wanneer de grondstoffen op zijn of wanneer het water vervuild is. Pas dan doet het ertoe. Ik vind het ook heel interessant om te zien dat, toen het in de jaren zeventig en tachtig om bodemvervuiling ging, deze zaal helemaal vol zat. Nu praten we over de wet die de bodemvervuiling regelt en vanmorgen zaten wij met een man of acht in deze zaal. Bodem is het fundament waar we letterlijk op staan. Maar de bodem is niet alleen van belang voor onszelf, maar ook voor de verbetering van de kwaliteit van waterwin- en natuurgebieden, voor de biodiversiteit in brede zin en voor de economische weerbaarheid van boeren in de toekomst. Ik kijk ook even naar mijn collega's van het CDA. Met een uitgeputte bodem worden de mogelijkheden voor de toekomstige generaties boeren om in hun onderhoud te voorzien met de landbouw, natuurlijk fors verminderd.

Het gaat vandaag dus niet alleen over uitputting, het voorkomen van verontreiniging en de bescherming van de volksgezondheid, want dat lag allemaal in de oorsprong van de Wet bodembescherming, maar over de veel bredere vraag of wij met de Aanvullingswet bodem, de actuele en ook toekomstige opgaven te lijf kunnen en of wij transities mogelijk kunnen maken. Het gaat over koolstof en mineralen: fosfor, stikstof, kalium, mangaan, magnesium, ijzer en essentiële stoffen in de bodem. Het gaat ook over het leven in de grond. We hebben ook biodiversiteit in de grond nodig om te zorgen dat wij daar allemaal goed van kunnen leven. Het gaat ook over de stoffen die wij in de grond stoppen, bijvoorbeeld warmte- en koudeopslag. De bodemkwaliteit moet dus niet alleen beschermd worden; de kwaliteit moet omhoog om ook in de toekomst de bodem en het water duurzaam te kunnen benutten. Wat er anders gebeurt of dreigt te gebeuren, kunnen jullie je misschien niet voorstellen, maar ik als inwoner van Utrecht, waar het Griftpark in ligt, wel. Het is een gegeven dat het niet goed gaat met de bodemkwaliteit in Nederland. De bodemkwaliteit holt achteruit, zowel op gebied van koolstof, als in biodiversiteit, als in de aanwezigheid van vervuilende stoffen.

Net als collega's voor mij — een aantal in ieder geval — blijft er bij GroenLinks fundamentele kritiek op de stelselherziening van het omgevingsrecht. Net als alle andere wetten die onder het stelsel van het omgevingsrecht vallen, gaat de Aanvullingswet bodem uit van een relatief inhoudsarme wet, met daaronder een aantal normerende AMvB's en ministeriële regelingen. Tevens gaat het systeem uit van een hoge mate van vertrouwen in de decentrale overheden om daarbij de juiste en onderling afgestemde keuzes te maken. Sinds gistermiddag weten wij dat dat geen vanzelfsprekend recept voor succes is. Het rapport van de ILT, dat dankzij de NRC uit de kast is getrokken, laat zien dat dit voor nationale opgaven — wat belangrijke opgaven zijn — in een derde tot een kwart van de gevallen niet goed gaat en zeker niet vanzelfsprekend is. Ik denk ook dat we ons rekenschap moeten geven van het feit dat er steeds meer politici zijn — lokaal, provinciaal en landelijk — die erkende wetenschappelijke problemen ontkennen. We hebben dus niet alleen overheden die moeite hebben om regels decentraal uit te voeren, maar we hebben in de toekomst, en misschien nu al, ook steeds meer te maken met politici die de problemen niet erkennen. Ik noem stikstof hierbij maar eens als voorbeeld.

Net als de Raad van State heeft GroenLinks grote bezwaren bij de opzet van het nieuwe stelsel, waarbij normeringen in uitgewerkte regelgeving decentraal een plek krijgen. Wij denken dat vertrouwen niet genoeg is om de kwaliteitsverbetering te realiseren. Wij denken ook dat de rechtsbescherming en rechtsgelijkheid van burgers in het nieuwe stelsel onvoldoende geborgd zijn. Deze zorg wordt versterkt door de nogal ontwijkende, vage procesantwoorden die we krijgen wanneer we duiding vragen over wat dat betekent voor het gedrag van overheden en burgers, en met name gemeenten. Ook daarvoor verwijs ik naar het ILT-rapport, waar een-op-een in staat dat gemeenten moeite hebben om besluiten te nemen op het moment dat gemeentelijke belangen, provinciale belangen en rijksbelangen niet een-op-een in elkaars verlengde liggen. Over de Omgevingswet is voldoende gewisseld, dus ik ga door.

De hoofdlijnen van onze inbreng gaan over de onbalans tussen de focus op gezondheid en op de andere doelen, namelijk ecologie en toekomstig gebruik. We gaan het hebben over de positie van de gemeente op inhoudelijk en financieel vlak, over onafhankelijke toetsing van informatie, over milieustoffen en de impact daarvan op het milieu, en we kijken ook hoe dat lokaal uitpakt.

Eerst iets over de gezondheid en de ecologie. Is een beleidsarme omzetting wel voldoende om de opgaven van nu en die in de toekomst op te lossen? Collega's hebben daar al iets over gezegd. In de vorige wet werd verder gekeken dan alleen de volksgezondheid. In de memorie van toelichting wordt ook verder gekeken dan de volksgezondheid, maar bij de uitwerking van de wet gaat het alleen nog maar over de bescherming van de volksgezondheid. Over een verbetering van de bodemkwaliteit worden echter maar weinig harde juridische opmerkingen gemaakt. Het instrumentarium dat de Omgevingswet biedt, richt zich dus vooral op de volksgezondheid en gaat ook uit van de kracht van de lokale overheid. Daarover hebben wij twee vragen. Hoe gaat de minister er met het instrumentarium van de Aanvullingswet bodem en de Omgevingswet voor zorgen dat ook de biologische, ecologische en fysiologische kwaliteit van de bodem verbetert; dus niet gelijk blijft, maar verbetert? Heeft zij doelstellingen op dat vlak en hoe gaat ze zorgen voor voldoende vaart, mochten die doelstellingen niet worden behaald, en hoe gaat zij de inhoudelijke voortgang bewaken? Graag een reactie.

Een tweede kernvraag gaat over de positie van gemeenten. Zijn die gemeenten voldoende geëquipeerd om een rol ten aanzien van de bodembescherming te vervullen? Zijn ze in staat, niet alleen om de bodem te beschermen, maar ook om die te versterken? Ik vraag de minister om daarbij diepgravend in te gaan op de onderdelen van het ILT-rapport, waarin daarover kritische kanttekeningen worden gemaakt. We vragen binnen dit thema ook aandacht voor een aantal andere aspecten, namelijk hoe de integrale afweging op decentraal niveau verloopt en hoe daarbij de belangen van de bodemkwaliteit op termijn geborgd kunnen worden, zeker waar het bestuur van de gemeente ook verantwoordelijk is voor het bedienen van vele andere, concretere doelen. Hoe waarborgt de minister dat ook in die gevallen de kwaliteit van de bodem integraal wordt gewogen en dat over de tijd heen geen achteruitgang, maar verbetering mogelijk wordt? Wil de minister daar helderheid over geven? Om dat even te illustreren: wat gebeurt er bijvoorbeeld op een vervuilde locatie die geen gevaar is voor de volksgezondheid, maar qua biodiversiteit niet helemaal top is en waar de gemeente al moeite heeft om de businesscase voor een woningbouwproject rond te breien? Hoe gaan we er dan toch voor zorgen dat de bodemkwaliteit ook daar verbetert?

Niet alleen bij GroenLinks, ook in de Tweede Kamer leven zorgen over de integrale afweging op decentraal niveau. De motie-Ronnes is aangenomen over integrale, provinciale visies. We zijn nu een paar maanden verder. Ik hoor graag van de minister wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van die motie. In het verlengde daarvan: wil de minister toezeggen dat zij monitort in hoeverre de provincies deze integrale visies maken en in hoeverre ze daarbij gebruik hebben gemaakt van sturende instrumenten om die doelen ook te bereiken en of ze daarbij concrete deadlines hebben gesteld? Is zij bereid de informatie over het gebruik van die visies op te nemen in de jaarlijkse monitor?

Dan het kennisniveau bij gemeenten. Hoe gaat het ministerie borgen dat gemeenten voldoende kennis, financiering en overzicht hebben van en over de problematiek en de oplossingen, zodat zij in staat zijn om hun rol goed te vervullen? In het ILT-rapport staat namelijk dat dit een groot probleem is. Drinkwaterbedrijven geven aan dat het handig zou zijn als er sprake zou zijn van een verplichtende doorwerking, zodat er een lozingsverbod of een vestigingsverbod kan worden ingesteld in grondwaterwingebieden. Graag een reactie. Het zou mooi zijn als er daarbij onderscheid is tussen kleine, middelgrote en grote gemeenten en de plek van de omgevingsdiensten.

Dan een wat pijnlijker punt. De minister wijst voor kennis en informatie naar Bodem+ van Rijkswaterstaat, waar gemeenten terecht kunnen voor informatie als ze dat zelf niet hebben. Kunnen ze daar ook terecht als ze extra capaciteit nodig hebben? Kan de minister aangeven hoe die capaciteit van dit centrum wordt toegesneden op de extra vragen die te verwachten zijn van zowel gemeenten als omgevingsdiensten? Dan heb ik een meer specifieke vraag, ook gelet op de staande toezegging die nog steeds ergens in de lucht hangt en die dankzij het ILT-rapport ook weer erg relevant is geworden, met name dankzij de uitzending van ZEMBLA van vorige week. Kun je eigenlijk wel vertrouwen op de informatie van de overheid? Er is gevraagd om een onafhankelijke instantie waar burgers terecht kunnen als ze twijfelen of de informatie van de overheid wel klopt, in ieder geval via het DSO, maar na vorige week moeten we dat misschien wel breder trekken. Ik vraag de minister nog een keer of er een onafhankelijk punt te realiseren is waar mensen informatie kunnen voorleggen, dan wel bij Bodem+, omgevingsdienst, of gemeente, aan technische mensen of iets nu wel of niet klopt?

Terug naar Bodem+ van Rijkswaterstaat. Vorige week hoorden we bij ZEMBLA dat Rijkswaterstaat behoorlijk negatief in het nieuws was ten aanzien van de toelating van de stof granuliet in natuurplassen. Heeft de minister dit ook meegekregen — zij zal het wel druk hebben — want anders praat ik haar graag nog even bij. Het gaat om een toepassing in de gemeente West Maas en Waal. Daar werd de uitspraak gedaan "dat er sprake is van een illegale activiteit die mede mogelijk is gemaakt door onze hoogste ambtenaar." Hoe kwalificeert de minister een topambtenaar die zoiets doet? Het roept ook vragen op. Hoe is de onafhankelijkheid gewaarborgd van milieucategorisering voor het gebruik van stoffen onder de Aanvullingswet bodem? Is de minister het met de fractie van GroenLinks eens dat dit een onafhankelijke en milieutechnische beoordeling moet zijn en niet een mening van een topambtenaar? Kan de minister toelichten hoe de Aanvullingswet bodem wordt ingezet om te voorkomen dat de ambtelijke en of bestuurlijke top de toelating van deze stoffen beïnvloedt? En welke acties zijn er uitgezet na de uitzending van vorige week? Misschien klopt het allemaal niet. Dat moet je met kranten en mediaprogramma's altijd afwachten. Je moet die mogelijkheid altijd openhouden. Dat horen wij dan graag, maar wij vonden dit toch wel erg zorgwekkend. Voor de rest sluiten wij ons aan wat het CDA heeft gezegd over het verondiepen van plassen en de milieueffectrapportages waarbij wij graag een verplichting zouden zien. Mooi dat het verbetert, maar ons gevoel is dat je niet ver genoeg kunt gaan als het gaat over milieueffectrapportage.

De kosten van de uitvoering. De minister geeft aan dat er een efficiencyslag wordt gemaakt bij de uitvoering van de VTH-kolom. Dat staat in de beantwoording van de nadere vragen. Gemeenten kunnen er kostentechnisch van uitgaan dat de omgevingsdiensten hun deels nieuwe of uitgebreide taken door meer efficiency of met gelijkblijvende of zelfs minder kosten kunnen doen. Ze verwijst daarbij naar het rapport van de commissie-Mans uit 2007. Echter, die baseert zich op een herverdeling van taken die al heeft plaatsgevonden. De minister lijkt deze efficiencywens zowel bij deze wet als bij de vorige herverdeling van taken in te zetten. Klopt dat? Zo niet, dan horen wij het graag, maar anders graag een toelichting.

Ten slotte de kosten van de zeer zorgwekkende stoffen. Mijn collega's hebben daar al veel over gezegd. De minister stelt dat er een constructief overleg is met de decentrale overheden, maar ik hoor graag de stand van zaken. Ik krijg in ieder geval graag de toezegging van de minister dat deze kwestie met die decentrale overheden opgehelderd is voordat het Koninklijk Besluit er is en dat wij dan als Eerste Kamer inzicht hebben in de gemaakte afspraken tussen de verschillende koepels en de minister over de zeer zorgwekkende stoffen in het kader van de bodemvervuiling. Wij willen namelijk voorkomen dat gemeenten worden opgezadeld met een dergelijke kostenpost, waarvan ze zelf al hebben gemaild dat het honderden miljoenen kunnen zijn.

Voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kluit. Wenst een van de leden nog het woord in eerste termijn? Dat is niet het geval. Dan schors ik de beraadslaging over dit wetsvoorstel tot vanavond.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor een korte pauze van een kwartier, dus tot 14.48 uur, waarna wij de voortzetting van de behandeling van de Aanvullingswet geluid ter hand zullen nemen.