Plenair Janssen bij voortzetting behandeling Aanvullingswet natuur Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 30 juni 2020 (2019/2020 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Dank ook aan de collega's voor alle inhoudelijke vragen die al gesteld zijn. Bij een groot gedeelte daarvan kan ik mij aansluiten. Dat betekent dat ik iets meer bovenover en iets abstracter kan zijn. De natuur ligt de SP ook na aan het hart. Het is inmiddels al bijna een jaar geleden dat de Tweede Kamer zich met dit wetsvoorstel bezighield. Maar de wereld is sindsdien behoorlijk veranderd en dan heb ik het niet over corona. Het enige dat volgens de ministers in alle tegenwind stevig overeind blijft, is de Omgevingswet. Rapport na rapport na rapport, uitspraak na uitspraak na uitspraak ontlokt bij de ministers slechts de opmerking dat alles nog steeds past in de structuur van de Omgevingswet. Weliswaar moeten er delen worden aangepast, buiten werking gesteld of volledig worden herzien, maar het adagium blijft dat alles past binnen de structuur. En waar het niet binnen de structuur past, wordt het geacht in de geest van de Omgevingswet te zijn.

Ik lees dat soms met enige verbazing, maar ik kan ook vaststellen dat er wel spanning zit op de relatie inhoud en vorm. Op deze wijze wordt de Omgevingswet bijna meer een gevoel, een beleving, een beweging dan een heldere wet. Een ingeslagen weg die ook nog vaak één richting blijkt te zijn. Maar een wet is toch gehouden om duidelijkheid te bieden voor degenen die ermee te maken krijgen, zowel om je erop te kunnen beroepen als om je te kunnen verweren? Mijn vraag is hoe concreet de wet nog is voor gebruikers en wat er overblijft van de gedachte "decentraal, tenzij". Ik ben als bestuurder een aantal jaren geleden ook begonnen met die mooie gedachte "decentraal, tenzij". Daarbij was immers het uitgangspunt dat er decentraal bepaald kon worden en niet dat er decentraal uitgevoerd moest worden wat er centraal van bovenaf werd opgelegd.

Als we kijken naar de natuur vandaag, dan komen daar nu wettelijk verankerde kaders voor. Dat vind ik ook goed. Naar de mening van de SP is er al veel te veel via AMvB's geregeld, ons grote zorgpunt bij de Omgevingswet, dus dat zou je een goede wending kunnen noemen. Ik kijk dan ook uit naar de reactie van de ministers op de toezegging die mevrouw Moonen vroeg en die zij als cruciaal noemde voor het oordeel van D66 over dit wetsvoorstel. Ik zie uit naar die beantwoording.

Voorzitter. Het probleem is echter dat dat wettelijk verankeren, waar wij een groot voorstander van zijn, steeds reactief is en eigenlijk alleen als er dwang ontstaat vanuit een juridische uitspraak of een rapport dat niet genegeerd kan worden; dus alleen als het moet. Natuur, stikstof, luchtkwaliteit, bodemgebruik, bodemkwaliteit, waterkwaliteit, bestrijdingsmiddelen, gisteren weer pfas, het zijn allemaal belangrijke onderwerpen waarbij de regering er niet aan gaat ontkomen om van bovenaf normen en waarden op te leggen of dat al doet. Wat blijft er dan nog over in de structuur van het "decentraal, tenzij"? Wordt de centrale rol geen geweld aangedaan met al die landelijke normen, wil ik de ministers vragen, en wordt decentraal niet vooral decentraal uitvoeren? Ik zei het net al, graag een reactie. Overigens is dit een structuurvraag van mij en geen waardeoordeel. Dat even als kanttekening.

Voorzitter. Ik blijf mij ook verbazen over gebrek aan een concreet tijdpad voor het vervolg van de Omgevingswet, inclusief de Aanbiedingswet en de toezeggingen aan deze Kamer om die te verwerken en het DSO. In de laatste brief — ik moet het toch even zeggen — krijgt de Eerste Kamer op de vraag om een concrete invulling van het verdere verloop een pad voorgespiegeld dat vooral spreekt over na de zomer. Maar alles is na volgende week, als het reces zo ongeveer begint, "na de zomer". Ik ben in december jarig, en ook dat is na de zomer.

Ik wil daar toch een ding uitlichten en dat is gelet op de nu voorliggende voorstellen en het DSO een vraag, en die doe ik dan maar voor de zomer. Het BIG-rapport, belangrijk voor de uitbouw, zou voor de zomer klaar zijn in het schema. De minister schrijft nu dat dit na de zomer komt, met een kabinetsreactie. Ik heb nu een hele concrete vraag op dat punt aan de minister van Binnenlandse Zaken: is het BIG-rapport klaar en is het wachten op de kabinetsreactie om het samen aan te bieden, of is het BIG-rapport nog niet afgerond? Dat zou ik graag van de minister willen weten.

Voorzitter. Wat moeten we met een Aanvullingsbesluit natuur waarin het belangrijkste onderdeel voor ons, de stikstofproblematiek, buiten werking wordt gesteld en we terug moeten vallen op wat we hebben, volgens de minister? Maar, zo houd ik de minister voor, wat we hebben is vooral grote onzekerheid op dit moment. In de laatste schriftelijke beantwoording geeft de minister desgevraagd aan dat het AERIUS-model gewoon kan worden gebruikt, ook al wordt dit door de commissie-Hordijk — laat ik het eufemistisch zeggen — voor verbetering vatbaar geacht. Het probleem met AERIUS is echter, kan ik vanuit de praktijk zeggen, dat het vanaf het begin al verschrikkelijk instabiel is geweest en dat per versie die uitkomt de uitkomsten verschillen. De hexagonen, de mooie minutieuze eenheden waar het model mee werkt, verschieten per maand en per versie van rood naar groen en omgekeerd. Ik heb er eerder als bestuurder met verbazing naar gekeken en moest steeds weer reageren op besluiten die we genomen hadden die weer anders moesten worden. Dat waren vaak trajecten met langdurige besluitvorming, dus dat was best ingewikkeld.

Een rekenmodel dat instabiel is, maakt ook het juridische traject instabiel. Erkent de minister dat een wankel rekenmodel leidt tot wankele juridische houdbaarheid? Is er al over nagedacht en ligt er al een plan klaar als de rechter zou besluiten dat de gebreken in AERIUS zo zwaar zijn dat het geen basis kan zijn voor besluitvorming? Het zou maar zo kunnen zijn dat er een juridische anticiperende werking uitgaat van het rapport-Hordijk. Graag hoor ik van de minister wat zij daarvan vindt. Daaruit volgt dan de vraag wat het perspectief zou zijn voor al die bedrijfstakken die juist afhankelijk zijn van duidelijkheid op het gebied van stikstof, lucht, water en bodem.

Voorzitter. Wat we in de praktijk eigenlijk zien, is een werkelijkheid die het omgevingswetdenken langzamerhand heeft ingehaald, maar we moeten vast blijven houden aan het denken in de structuur van de Omgevingswet.

Voorzitter. Ik rond langzaam af, met dank aan de collega voor alle vragen. In de praktijk zal de wal het schip moeten keren nu de regering er keer op keer blijk van heeft gegeven eigenlijk alleen te willen bewegen indien er onontkoombare dwang ontstaat. Wat we daarbij nodig hebben, is in ieder geval een helder tijdspad voor het vervolg — ik verwees er net al naar — wat dan ook wat concreter wordt dan "na de zomer". Met alle rapporten die er zijn en die we vandaag niet behandelen — die komen allemaal nog aanvullend — maar die wel direct raken aan de Omgevingswet, is er langzamerhand voor de gebruikers een dichte mist ontstaan in de samenleving. De regering blijft ook in die dichte mist vol gas vooruitgaan. Het is, denkend vanuit het verkeer, een gevaarlijk verschijnsel in het verkeer — dat is aangetoond — dat je bij mist onbedoeld harder gaat rijden, met alle gevolgen en gevaren van dien. Daarom zijn er een aantal regels die de kans op ongelukken bij mist verkleinen: matig je snelheid en zorg voor optimaal zicht.

Daarom zou het goed zijn, denken wij als SP-fractie, als de regering de voet nu een beetje van het gaspedaal haalt en de snelheid matigt, en als in volledige transparantie alle voorhanden informatie openbaar wordt gemaakt, zodat voor iedereen optimaal zicht komt op datgene wat we aan het doen zijn in de processen met de Omgevingswet en ook in de processen die zich achter de schermen binnenskamers afspelen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan geef ik het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa namens de fractie van de ChristenUnie.