Plenair Visseren-Hamakers bij voortzetting behandeling Wet collectieve warmte



Verslag van de vergadering van 2 december 2025 (2025/2026 nr. 10)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 13.47 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):

Dank, voorzitter. Dit is de eerste keer dat ik deelneem aan een debat als nieuwe fractie, dus ik wil graag van deze gelegenheid gebruikmaken om te benadrukken dat mijn fractie in deze Kamer de enige fractie is die wordt erkend door de Partij voor de Dieren. Kijk bij twijfel op de website van onze partij en alle twijfel wordt weggenomen. Ik zal dan ook het woord voeren namens de Partij voor de Dieren.

Voorzitter. De Partij voor de Dieren onderschrijft uiteraard het onderliggende doel van de Wet collectieve warmte, namelijk dat Nederland stopt met het gebruiken van gas. Dat is noodzakelijk, omdat gaswinning in Nederland niet veilig is, uit geopolitieke overwegingen en voor het bereiken van onze klimaatdoelstellingen. Dat is volstrekt helder, maar de Partij voor de Dieren maakt zich zorgen over de mate waarin de Wet collectieve warmte zal bijdragen aan een écht duurzame Nederlandse, Europese en mondiale samenleving. De vraag is dus of de Wet collectieve warmte wel voldoende bijdraagt aan het klimaatbeleid en het bredere duurzaamheidsbeleid waar het klimaatbeleid onderdeel van uitmaakt. Is deze wet wel nodig om onze klimaatdoelstellingen te behalen? Als je de integraliteit van het duurzaamheidsbeleid in bredere zin in overweging neemt, is deze wet dan wel doelmatig en doeltreffend? Het oordeel van de Partij voor de Dieren is vooralsnog "nee", maar ik kijk uit naar een reflectie van de minister op deze vragen.

Voorzitter. Om deze vragen te beantwoorden, gaat het wat de Partij voor de Dieren betreft vooral over de warmtebronnen en niet zozeer over de warmtenetten. Wat is duurzame warmte, is de centrale vraag. Het is natuurlijk mooi dat restwarmte wordt gebruikt, maar als deze restwarmte afkomstig is van industrieën en processen die in essentie niet duurzaam zijn, zoals fossiele elektriciteitscentrales, sommige industriële processen, biomassa of afvalverbrandingsinstallaties, dan is de restwarmte uiteraard ook niet duurzaam. Dat energie die vrijkomt bij niet-duurzame productieprocessen als duurzame warmte wordt bestempeld en verkocht, is de ultieme vorm van greenwashing.

Ik heb de volgende vragen aan de minister. Het zijn er een aantal, zeg ik tegen de minister via de voorzitter. Aan de hand van welke criteria wordt duurzaamheid van warmte beoordeeld? De wet zelf heeft het alleen over "niet fossiel" als criterium, maar dat lijkt me wel een hele smalle definitie. Wordt in de definitie van duurzame warmte de duurzaamheid in de hele keten meegenomen? Denk aan de duurzaamheid van een productieproces waar de warmte van afkomstig is, van de productieprocessen in de keten daarvoor en van de grondstoffen die zijn gebruikt in de keten. Welke warmte is volgens de minister in essentie duurzaam en welke niet? Is de minister bereid ervoor te zorgen dat consumenten worden geïnformeerd over het verschil tussen duurzame en niet-duurzame warmte en over welke warmtebronnen zijn gebruikt voor de warmte die zij kopen? Er zijn al plannen om niet-duurzame warmte uit te faseren. Betreft dit alle niet-duurzame warmte of slechts een gedeelte daarvan? Welke duurzame oplossingen zijn er bijvoorbeeld voor piekbronnen? En investeert de regering wel voldoende in het terugdringen van de vraag naar warmte, bijvoorbeeld door isolatie van gebouwen te faciliteren? Hoe minder vraag, hoe minder noodzaak om warmte te produceren.

Ik vraag dus een toezegging van de minister over het uitfaseren van niet-duurzame warmte en het informeren van consumenten over de bronnen van de warmte die zij kopen. Ik overweeg moties op deze onderwerpen, maar dat is natuurlijk afhankelijk van de antwoorden van de minister.

Voorzitter. De Partij voor de Dieren maakt zich in het bijzonder enorme zorgen over één specifieke warmtebron: dierlijke producten. In het schriftelijk overleg bleef de rol van dierlijke producten in de warmtetransitie onduidelijk. Ik heb ook al in andere dossiers met deze zelfde minister gediscussieerd over dierlijke producten in de energiesector, maar de mate waarin dierlijke producten een rol spelen in de energietransitie blijft ondoorgrondelijk.

Ik gebruik hier bewust de term "dierlijke producten" als een soort van neutrale, overkoepelende term om te verwijzen naar álle dierlijke producten, inclusief dierlijke bijproducten en de verschillende definities van dierlijke biomassa die in diverse wetten en regelgevingen worden gehanteerd. Kan de minister aangeven welke dierlijke producten kunnen worden gebruikt in warmtenetten? Welke soorten dierlijke biomassa en welke dierlijke bijproducten worden toegestaan of uitgesloten?

Volgens mijn analyse wordt in de Wet collectieve warmte dierlijke biomassa, gebaseerd op de Europese richtlijn 2018/2001, gezien als hernieuwbare energie. Het kan dus worden gebruikt in zogenaamde duurzame groene stroom, zogenaamde duurzame biomassa of zogenaamd duurzaam biogas. Op termijn is dit vooral bedoeld in de Wet collectieve warmte als duurzame piekbron, alhoewel groene stroom ook op de langere termijn een rol blijft spelen bij duurzame hoofdbronnen. Ook het Warmtepact en het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie zien zowel op de korte als op de lange termijn, in zowel hoofd- als piekbronnen, een rol voor restwarmte, biomassa, biogas, groene stroom, groen gas en biogrondstoffen.

Ik vrees dus dat we met deze wet een warmtesysteem ontwikkelen waarin dierlijke producten, direct of indirect, kunnen worden gebruikt om warmte te genereren voor huishoudens. Warmte en energie geproduceerd met dierlijke producten, al dan niet uit de bio-industrie, worden bestempeld als duurzaam en als onderdeel van de circulaire economie, terwijl we allemaal weten wat de milieugevolgen zijn van de intensieve veehouderij, om nog maar te zwijgen over de gevolgen voor het welzijn van dieren zelf.

Voor sommige consumenten zou dit een reden kunnen zijn om hun huis niet te laten aansluiten op een warmtenet. Daarmee komen de betaalbaarheid en de effectiviteit van de Wet collectieve warmte onder druk te staan, terwijl dit kan worden voorkomen door dierlijke producten niet te gebruiken. Volgens mij kan de Wet collectieve warmte heel gemakkelijk zonder dierlijke producten.

Voorzitter. Vandaar de volgende vragen aan de minister, en het zijn er weer een aantal. Is de minister bereid een overzicht van de omvang van de verschillende toepassingen van dierlijke producten in de energiesector, inclusief de watersector, te delen met deze Kamer? Vindt de minister warmte en energie geproduceerd met dierlijke producten duurzaam? Is de minister bereid het gebruik van dierlijke producten voor warmte zo snel mogelijk uit te faseren? Is de minister bereid ervoor te zorgen dat consumenten worden geïnformeerd over de vraag of de warmte die zij kopen geproduceerd is met dierlijke producten? Dat consumenten een geïnformeerde keuze kunnen maken, zou voor een VVD-minister toch ook het minste moeten zijn? Ook op deze onderwerpen — het uitfaseren van het gebruik van dierlijke producten en de informatievoorziening naar consumenten — vraag ik toezeggingen van de minister en overweeg ik moties.

Voorzitter. Voorts ben ik van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Dessing van Forum voor Democratie.