Europees Economisch 
en Sociaal Comité
SOC/133  | 
"Samenwerking 
  met derde landen op migratiegebied"  | 
 
Brussel, 
29 oktober 2003
ADVIES  
    
  van het Europees Economisch en Sociaal Comité  | 
over 
  het  | 
"Voorstel voor 
  een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot instelling 
  van een programma voor financiële en technische bijstand aan derde 
  landen op het gebied van migratie en asiel"  | 
(COM(2003) 355 def. - 2003/0124 (COD))  
   | 
|   | 
    | 
    | 
|   | 
|   | 
    | 
    | 
 
 
De Raad heeft op 12 september 2003 besloten het 
Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van 
het EG-Verdrag te raadplegen over het
" Voorstel voor een 
verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot instelling 
van een programma voor financiële en technische bijstand aan derde 
landen op het gebied van migratie en asiel"
(COM(2003) 355 def. - 
2003/0124 (COD)).
De gespecialiseerde afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, 
burgerschap", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was 
belast, heeft haar advies op 6 oktober 2003 goedgekeurd. Rapporteur was 
mevrouw CASSINA.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft 
tijdens zijn op 29 oktober 2003, in de loop van zijn 403e zitting, het 
volgende advies uitgebracht, dat met 118 stemmen vóór en 4 stemmen 
tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd:
*
*          *
1.       Inleiding en inhoud van het voorstel
1.1        De Commissie 
heeft op 11 juni 2003 een voorstel ingediend voor een verordening van 
het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een programma voor 
financiële en technische bijstand aan derde landen op het gebied van 
migratie en asiel. Voor dit programma, dat een looptijd heeft van vijf 
jaar (2004 t/m 2008), wordt in totaal een bedrag van € 250 mln uitgetrokken.
1.2        In de conclusies 
van de Europese Raad van Tampere 
is het begrip partnerschap met derde landen op het gebied van migratie 
uitgewerkt. De Europese Raad heeft daarbij benadrukt dat de EU behoefte 
heeft aan een totaalaanpak waarin aandacht is voor de politieke, mensenrechten- 
en ontwikkelingsvraagstukken in de betrokken landen en regio's.
1.3        De begrotingsautoriteit 
heeft in 2001 voor het eerst in artikel B7-667 van de algemene begroting 
van de Europese Unie kredieten opgenomen voor de financiering van voorbereidende 
maatregelen op het gebied van migratie en asiel.
1.4        In het document 
dat nu ter tafel ligt, doet de Commissie een voorstel voor een juridisch 
kader en voor ruimere kredieten voor een nieuw samenwerkingsinstrument 
met derde landen op het gebied van migratie. Met dit instrument kan 
een meerjarenprogramma ten uitvoer worden gelegd (eerste fase: 2004-2008) 
in het kader waarvan derde landen specifieke en complementaire financiële 
en technische bijstand wordt verleend ter ondersteuning van hun inspanningen 
om alle aspecten van migratiestromen in de hand te houden. Het programma 
zal met name gericht zijn op derde landen die reeds actief werken aan 
de opstelling of tenuitvoerlegging van een overnameovereenkomst die 
met de Europese Gemeenschap is geparafeerd, ondertekend of gesloten.
2.       Algemene opmerkingen
2.1        Het EESC is 
ingenomen met het opzetten van een programma met dergelijke doelstellingen 
en zou graag zien dat de Europese instellingen het snel goedkeuren. 
Het heeft in zijn talrijke adviezen over migratievraagstukken 
altijd bepleit dat er wordt opgetreden op twee gebieden die niet los 
van elkaar kunnen worden gezien. Ten eerste moeten op gestructureerde 
en samenhangende wijze wetgevingsbepalingen, procedures, programma's 
en methoden worden vastgelegd waarvan in de praktijk is gebleken dat 
zij de legale instroom en de integratie van migranten tegen de achtergrond 
van de sociaal-economische situatie in Europa ten goede komen. Ten tweede 
moet er nauw worden samengewerkt met de landen waar de migranten vandaan 
komen. Het EESC vindt dat er gezien de complexiteit van het migratievraagstuk 
duidelijk naar gestreefd moet worden om het beleid zoals dat op verschillende 
terreinen wordt gevoerd, op elkaar te laten aansluiten. In artikel 8 
van het voorstel wordt er zijns inziens dan ook terecht op gewezen dat 
de Commissie voor samenhang met het op andere communautaire terreinen 
gevoerde beleid moet zorgen.
2.1.1        Vooral belangrijk 
is dat de EU zich doeltreffende middelen verschaft om te voorkomen dat 
de lidstaten voortdurend heen en weer worden geslingerd tussen enerzijds 
maatregelen om de buitengrenzen te beschermen of zelfs dicht te gooien, 
en anderzijds initiatieven om hier en daar te voorzien in de behoefte 
aan arbeidskrachten - die versterkt wordt door de uiterst benarde demografische 
situatie in de EU-landen - door werknemers uit derde landen aan te trekken. 
Dergelijke middelen zouden voldoende flexibel moeten zijn om in uiteenlopende 
situaties effect te kunnen sorteren, maar tegelijkertijd een Europees 
karakter moeten hebben zodat zij op billijke en transparante wijze kunnen 
worden ingezet. Het ontbreken van dergelijke mechanismen werkt ook negatief 
uit op het beeld dat de Europese werknemers van migratie hebben, waarvan 
nu eens wordt gezegd dat het een noodzaak is en dan weer een gevaar 
voor de samenleving.
2.2        Het EESC dringt 
erop aan dat het optreden op beide bovengenoemde gebieden (een transparant 
migratiebeleid en samenwerking met de herkomstlanden) gelijktijdig en 
op coherente wijze gestalte krijgt en gericht wordt op een reeks doelstellingen 
waarin plaats is voor zowel de waarden als het beleid van de EU. De 
uitwerking van een daadwerkelijk gemeenschappelijk migratiebeleid verloopt 
helaas nog steeds moeizaam vanwege de problemen bij het goedkeuren van 
sommige maatregelen (bv. inzake gezinshereniging, visa en langdurig 
verblijf); deze problemen worden vooral veroorzaakt door het feit dat 
de regeringen van de lidstaten niet bereid zijn om van hun eigen aanpak 
op het gebied van migratie af te stappen. Het EESC betreurt dit en wijst 
op de noodzaak om de in Tampere, Sevilla en Thessaloniki genomen besluiten 
coherent en met verantwoordelijkheidsgevoel ten uitvoer te leggen. Illegale 
immigratie wordt namelijk veel meer in de hand werkt door het ontbreken 
van vastomlijnde procedures en een adequaat opvangbeleid dan door tekortschietende 
grenscontroles. 
Zonder een duidelijk beleid op het vlak van visa, inreisbepalingen en 
integratie zal het met het voorgestelde programma voor samenwerking 
met de herkomstlanden van migranten moeilijk worden om tot een evenwichtige 
interpretatie te komen, met name waar het gaat om de prioriteit die 
aan de diverse maatregelen moet worden verleend.
2.3        In de voorgestelde 
tekst wordt de indruk gewekt dat prioriteit wordt gegeven aan de overnameprocedures 
(met inbegrip van vraagstukken als gedwongen terugkeer, en de terugkeer 
van mensen die tijdelijke bescherming hebben genoten). Van groot belang 
is een duidelijk voorlichtingsbeleid over zowel de procedures betreffende 
legale emigratie als de behoeften en kenmerken van de arbeidsmarkt in 
de EU-landen. Een ander cruciaal terrein is de beroepsopleiding van 
potentiële migranten, vooral als die plaatsvindt in het kader van investeringen 
in en/of verplaatsingen van Europese bedrijven naar de herkomstlanden. 
Evenmin mag over het hoofd worden gezien dat de sociale ontwikkeling 
van deze landen moet worden ondersteund en dat de inachtneming van fundamentele 
sociale normen moet worden bevorderd. Voorts komt het feit dat in één 
en hetzelfde programma zeer uiteenlopende aspecten van de mobiliteit 
van burgers van derde landen worden behandeld (economische migranten, 
vluchtelingen, mensen die tijdelijke bescherming genieten, migranten 
zonder geldige papieren, enz), de helderheid van de tekst niet ten goede.
2.4        Gevolg van 
dit alles is een onevenwichtige benadering van de beheersing van migratiestromen, 
die veel méér inhoudt dan louter het vasthouden van potentiële migranten 
in de herkomstlanden en het uitwerken van terugkeerregelingen- en programma's. 
Het EESC heeft er in verscheidene adviezen 
op aangedrongen dat (zowel uitgaande als binnenkomende) migratiestromen 
op een dynamische en geïntegreerde wijze in goede banen worden geleid 
en benadrukt dat dit uiteenlopende maatregelen en inschakeling van diverse 
actoren vereist. 
2.4.1        Van essentieel 
belang is vooral dat er duidelijke informatie wordt gegeven over de 
procedures om zich in het buitenland te vestigen, de mogelijkheden om 
werk te vinden, opleidings- en administratieve vereisten om in de EU 
te werken, de werkgelegenheidsbehoeften in de landen van bestemming, 
de contractuele voorwaarden, en de middelen en mogelijkheden voor individuen 
en gezinnen om er te integreren. Het is goed erop te wijzen dat er veel 
arbeidskrachten nodig zullen zijn als de economische groei in Europa 
weer aantrekt, mede via een versnelde aanleg van grote infrastructuurnetwerken. 
Mogelijk zullen vele van deze arbeidskrachten van buiten de EU komen. 
Het is derhalve te kort door de bocht te denken dat in deze behoefte 
kan worden voorzien met de huidige, onderling verschillende nationale 
regelingen, die soms zelfs op gespannen voet met elkaar staan. Ook bestaat 
het gevaar dat het werk aan de grote Europese projecten - via een systeem 
van onderaanbestedingen dat niet altijd voldoende gecontroleerd wordt 
of kan worden - verricht zal worden door een groot aantal werknemers 
uit derde landen die niet over geldige papieren beschikken en derhalve 
geen bescherming genieten. Dit zou onaanvaardbaar zijn.
2.4.2         In het 
belang van de Gemeenschap en van de onderdanen van derde landen die 
zich in de EU willen vestigen, zou onderhavig programma ook tot het 
oplossen van dit probleem moeten kunnen bijdragen. Het EESC zou daarom 
graag zien dat bij de maatregelen van het programma in ieder geval plaats 
wordt ingeruimd voor het opzetten - al was het maar bij wijze van experiment 
- van een EURES-achtig systeem. 
De sociale partners uit de EU en de herkomstlanden van de migranten 
dienen hierbij te worden betrokken.
2.5        Evenzeer fundamenteel 
is wat er gedaan kan worden op het gebied van de scholing (van taalcursussen 
tot de eigenlijke beroepsopleiding) van potentiële migranten. Bij het 
uitwerken van maatregelen terzake zou in eerste instantie een rol moeten 
zijn weggelegd voor de bedrijven die arbeidskrachten uit derde landen 
nodig hebben. Voorts kan gedacht worden aan het aanbieden van opleidingsstages 
in Europa; dit kan een belangrijke maatregel zijn, niet alleen om bedrijven 
uit de EU de kans te bieden om gekwalificeerd personeel in dienst te 
nemen, maar ook om de herkomstlanden concreet te helpen bij het verbeteren 
van hun concurrentiepositie, zodat zij rechtstreekse buitenlandse investeringen 
kunnen aantrekken.
2.5.1        Het EESC 
beseft dat de voorgestelde maatregelen bedoeld zijn om derde landen 
rechtstreeks te ondersteunen, maar meent dat de tekst kan worden geïnterpreteerd 
als zouden er ook initiatieven op het grondgebied van de lidstaten kunnen 
worden ontplooid, mits zij tot de verwezenlijking van de doelstellingen 
van het programma bijdragen. Het EESC vindt dat dit punt in de tekst 
van de regeling verduidelijkt moet worden en zou hoe dan ook graag zien 
dat er eveneens gezamenlijke opleidingsmaatregelen in Europa kunnen 
worden ontwikkeld, of andere initiatieven waarmee gerichte steun wordt 
gegeven voor terugkeermaatregelen; zo zouden er in de derde landen in 
kwestie economische initiatieven op touw kunnen worden gezet, waarmee 
het voor terugkerende emigranten gemakkelijker wordt om werk te vinden. 
Het EESC is zich ervan bewust dat in sommige (op andere gemeenschappelijke 
instrumenten gebaseerde) programma's reeds in bepaalde mogelijkheden 
op dit vlak is voorzien, maar dringt erop aan dat deze programma's kracht 
wordt bijgezet en dat geijverd wordt voor een sterke wisselwerking met 
het programma dat in dit advies centraal staat.
3.       Specifieke opmerkingen
3.1        Het programma 
is bedoeld voor derde landen, maar in art. 1, lid 2, wordt een precisering aangebracht: "Het is met name gericht op derde landen die actief werken aan 
de opstelling of de tenuitvoerlegging van een overnameovereenkomst die 
met de Europese Gemeenschap is geparafeerd, ondertekend of gesloten." 
Het EESC benadrukt dat deze verwijzing naar derde landen die een overnameovereenkomst 
hebben geparafeerd, ondertekend of gesloten, niet in exclusieve zin 
uitgelegd moet worden. Het wijst er namelijk op dat juist de landen 
die (nog) geen overnameovereenkomst hebben gesloten wellicht de meeste 
behoefte aan steun hebben. De druk om te emigreren is immers vooral 
sterk in landen waar sprake is van overgang naar democratie en/of overschakeling 
op een ander economisch systeem, waar rechtsonzekerheid heerst en waar 
sociale voorzieningen niet of nauwelijks bestaan. Tegen deze achtergrond 
verdient het zeker aanbeveling om gerichte steun te verlenen ter versterking 
van de democratie, door werk te maken van efficiëntere bestuursstructuren 
en beleidsmaatregelen waarmee beoogd wordt om sociale systemen in te 
voeren die doelmatig en rechtvaardig zijn, de fundamentele sociale normen 
respecteren en tot de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld 
bijdragen.
3.2        Het EESC zou 
graag zien dat art. 2, lid 2, derde streepje, als volgt wordt gewijzigd: "Gestructureerde 
vVerspreiding - zoals binnen het EURES-netwerk - van informatie over de mogelijkheden 
legaal in de Europese Unie te werken en over de procedures die hiertoe 
gevolgd moeten worden, alsook over de contractuele en administratieve voorwaarden en de 
opvangomstandigheden in de diverse lidstaten;". In art. 2, lid 
2, negende streepje zou uitdrukkelijk vermeld moeten worden dat 
bij de regionale en subregionale dialoog niet alleen de overheden van 
de betrokken landen dienen te worden betrokken, maar ook de sociale 
partners. Voor de rest heeft het EESC waardering voor dit artikel en 
stemt het in met de daarin aangegeven prioriteiten ten aanzien van doelstellingen 
en maatregelen.
3.3        Het bepaalde 
in art. 
4 is van fundamenteel belang en zou dan ook een prominente plaats 
moeten krijgen. Voorgesteld wordt het als artikel 1 op te nemen of het 
hierin te verwerken.
3.4        In art. 5 staat welke partners voor steunverlening uit hoofde 
van het programma in aanmerking komen. Het EESC zou graag zien dat in 
dit lijstje expliciet melding wordt gemaakt van de sociale partners, 
die nooit simpelweg tot de "NGO's" mogen worden gerekend. 
Zij hebben namelijk een bijzondere verantwoordelijkheid bij het beheer 
van verreweg de belangrijkste migratiestroom, nl. de stroom van arbeidsmigranten. 
De in art. 6 gegeven beschrijving lijkt de sociale partners dan ook 
op het lijf geschreven. Het EESC vindt echter dat de balans in art. 
6 iets te ver doorslaat naar een administratieve benadering van het 
vraagstuk en wijst erop dat het op migratiegebied juist ook belangrijk 
is om voor de in art. 4 genoemde waarden op te komen.
3.5        Het EESC stelt vast dat in art. 7, lid 3, het volgende is bepaald: "De medefinanciering van een maatregel in het kader van dit programma 
is niet verenigbaar met enige andere financiering door een ander programma 
dat door de begroting van de Europese Gemeenschappen wordt gefinancierd." 
Dit neemt niet weg dat de doelstellingen van onderhavig programma ook 
nagestreefd kunnen worden via andere maatregelen, die uit andere communautaire 
programma's worden bekostigd, zoals blijkt uit art. 4: "Indien nodig, en voorzover mogelijk, gaan de in het kader van 
deze verordening gefinancierde maatregelen gepaard met maatregelen ter 
versterking van de democratie en de rechtsstaat."
3.6        In art. 11 is bepaald dat de Commissie in 2006 een tussentijds 
verslag en in 2001 een eindrapport voorlegt. Het EESC verzoekt nu reeds 
hierover te worden geraadpleegd.
Brussel, 29 oktober 2003
De voorzitter  
  van het  
  Europees Economisch en 
  Sociaal Comité 
  R. 
  BRIESCH  | 
  De secretaris-generaal 
  van het  
  Europees Economisch en 
  Sociaal Comité 
  P. 
  VENTURINI  |