Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2087(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0197/2007

Ingediende teksten :

A6-0197/2007

Debatten :

PV 06/06/2007 - 13
CRE 06/06/2007 - 12

Stemmingen :

PV 07/06/2007 - 5.16
CRE 07/06/2007 - 5.16
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0234

Aangenomen teksten
DOC 52k
Donderdag 7 juni 2007 - Brussel Definitieve uitgave
Grondwettelijke proces van de Unie
P6_TA(2007)0234A6-0197/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2007 over het stappenplan voor het grondwettelijke proces van de Unie (2007/2087(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gelet op het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, ondertekend in Rome op 29 oktober 2004 (het Grondwettelijk Verdrag),

–   gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als gewijzigd bij de Europese Akte en de Verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice,

–   gezien de Verklaring van Laken over de Toekomst van de Europese Unie van 15 december 2001(1) ,

–   gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (2) en het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (3) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa(4) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over de denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een evaluatie van het debat over de Europese Unie(5) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 juni 2006 over de volgende stappen tijdens de denkpauze en analyse van de toekomst van Europa(6) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2006 over de institutionele aspecten van het vermogen van de Europese Unie om nieuwe lidstaten te integreren(7) ,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 16-17 juni 2005, 15-16 juni 2006 en 14-15 december 2006,

–   gezien de verklaring van de Voorzitter van de Europese Raad voor het Parlement op 17 januari 2007,

–   gezien de door het Europees Economisch en Sociaal Comité aangenomen resolutie van 14 maart 2007 in het kader van de viering van het 50-jarig bestaan van de Verdragen van Rome,

–   gezien de door het Comité van de Regio's tijdens zijn zitting van 23 maart 2007 aangenomen Verklaring voor Europa,

–   gezien de Verklaring van Berlijn ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de ondertekening van de Verdragen van Rome van 25 maart 2007,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0197/2007),

A.   overwegende dat de Europese Unie, de eerste succesvolle ervaring met supranationale democratie van staten en burgers, geconfronteerd wordt met nieuwe uitdagingen die hun weerga niet kennen en die, samen met de veranderingen die zij door de opeenvolgende uitbreidingen heeft doorgemaakt en het voortschrijden van de binnenmarkt en de globalisering, de herziening van haar fundamenten noodzakelijk maken,

B.   overwegende dat het Grondwettelijk Verdrag is ondertekend door de staatshoofden en regeringsleiders van de 27 lidstaten van de Europese Unie, die zich daarmee hebben gecommitteerd aan de totstandkoming van passende oplossingen teneinde het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarvoor de Europese Unie zich, zowel intern als extern, gesteld ziet, alsook aan de uitdagingen van uitbreiding, door middel van een verdieping van de politieke dimensie van de Europese Unie,

C.   overwegende dat het Grondwettelijk Verdrag, en met name de Delen I, II en IV, is opgesteld volgens de methode van de Conventie, waarin vertegenwoordig(st)ers samenkwamen van lidstaten en toetredingslanden, van de Commissie en van het Europees Parlement en de nationale parlementen, waarvan de leden een meerderheid vormden, hetgeen zijn legitimiteit versterkte,

D.   overwegende dat Deel III van het Grondwettelijk Verdrag voornamelijk een codificering vormt van de huidige Verdragen, waarin door de Conventie een aantal aanpassingen en verbeteringen zijn aangebracht, met name de uitbreiding van de rechtsgrondslag voor medebeslissing in de wetgevingsprocedure van de huidige 37 tot 86, waaraan moet worden vastgehouden om de democratie, transparantie en doelmatigheid te verbeteren,

E.   overwegende dat achttien lidstaten, die tweederde van het totale aantal lidstaten en tevens de meerderheid van de bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen, tot op heden overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke vereisten het Grondwettelijk Verdrag hebben geratificeerd, in Spanje en Luxemburg door middel van een referendum, terwijl vier andere lidstaten hebben verklaard bereid te zijn om verder te gaan met het ratificatieproces,

F.   overwegende dat Frankrijk en Nederland dat proces niet succesvol hebben kunnen afsluiten als gevolg van het negatieve resultaat van de in die twee landen georganiseerde referenda,

G.   overwegende dat het openbare debat dat op gang is gebracht door de procedure betreffende ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag heeft uitgewezen dat de problemen niet zozeer gelegen zijn in de institutionele innovaties van het Verdrag als wel in bepaalde specifieke aspecten van concrete vormen van beleid, en dat de kritiek vooral gericht was op Deel III, dat betrekking heeft op het beleid en de werking van de Europese Unie, hoewel Deel III voornamelijk bepalingen omvat die reeds van kracht zijn,

H.   overwegende dat veel van de tot uitdrukking gebrachte bezwaren betrekking hadden op het kader en niet zozeer op de inhoud; en tevens overwegende dat vraagstukken die in belangrijke mate bij het publiek leefden, zoals de Richtlijn diensten op de interne markt(8) en het financieel kader, sindsdien zijn opgelost,

I.   overwegende dat de Europese Raad van 16-17 juni 2005 besloot te beginnen met een denkpauze na de referenda in Frankrijk en Nederland, gedurende welke periode nog eens zes lidstaten hun ratificatie afrondden, en overwegende dat de Europese Raad van 15-16 juni 2006 het voorzitterschap verzocht om vooruitlopend op zijn bijeenkomst van 21-22 juni 2007 mogelijke toekomstige ontwikkelingen te onderzoeken teneinde een oplossing te vinden voor de constitutionele crisis,

J.   overwegende dat het publieke debat dat tijdens de denkpauze op gang is gebracht genoegzaam heeft uitgewezen dat de problemen en uitdagingen waarvoor de Europese Unie zich gesteld ziet, zoals die het eerst werden geschetst in de Verklaring van Laken en waarvoor het Grondwettelijk Verdrag trachtte een oplossing aan te dragen, niet zijn verdwenen; overwegende dat zij juist duidelijker naar voren zijn gekomen en dat de oplossing ervan een steeds urgenter karakter heeft,

K.   overwegende dat tijdens de gezamenlijk door het Europees Parlement en de nationale parlementen georganiseerde parlementaire bijeenkomsten is gebleken dat er sprake is van een algemeen inzicht dat het Grondwettelijk Verdrag de Europese Unie een passend kader zou verschaffen om de uitdagingen waarvoor zij staat tegemoet te treden, terwijl men zich ook ging realiseren dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, zou zijn om in een nieuwe Intergouvernementele Conferentie overeenstemming te bereiken over voorstellen die ofwel radicaal verschillend, ofwel beter zijn dan die waarover men het in 2004 eens was geworden,

L.   overwegende dat het steeds urgenter wordt om de uitgebreide Europese Unie de instrumenten en middelen te verschaffen die haar in staat stellen om doeltreffend te werken, zijn rol in de wereld op zich te nemen en tegemoet te komen aan de zorgen van haar burgers met het oog op de uitdagingen die zich aandienen in de vorm van, onder andere, globalisering, klimaatverandering, zekerheid van de energievoorziening en de vergrijzing van de bevolking,

M.   overwegende dat in de bovengenoemde door de voorzitters van de Europese Raad, het Europees Parlement en de Commissie ondertekende Verklaring van Berlijn van 25 maart 2007 werd overeengekomen ernaar te streven "de Europese Unie voor de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009 een vernieuwde gemeenschappelijke basis te geven",

1.   herbevestigt zijn steun voor de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag, dat beoogt als beslissende stap de Europese Unie formeel haar intrinsieke politieke dimensie te geven, en waardoor de doelmatigheid van het optreden van de Europese Unie wordt versterkt, de democratische controle op haar besluitvormingsprocedures wordt bevorderd, de transparantie wordt verbeterd en de rechten van de burgers van de Europese Unie worden versterkt, hoewel het een compromis is, en dat in het huidige stadium voldoet aan de behoeften van de Europese Unie;

2.   beklemtoont dat tweederde van de lidstaten het Grondwettelijk Verdrag reeds hebben geratificeerd en dat vier andere lidstaten duidelijk tot uitdrukking hebben gebracht dat zij gecommitteerd zijn aan de bepalingen ervan, zoals werd gedemonstreerd op de recentelijk op initiatief van de regeringen van Spanje en Luxemburg in Madrid gehouden bijeenkomst;

3.   neemt nota van de punten van zorg zoals die door de bevolking van Frankrijk en van Nederland tot uitdrukking zijn gebracht en het debat dat in deze beide landen heeft plaatsgevonden,

4.   merkt op dat ook in enkele andere lidstaten punten van zorg gerezen zijn, maar dat de betrokken regeringen hun steun hebben gegeven aan het vinden van een bevredigende oplossing, waarbij de voornaamste hervormingen die in het Grondwettelijk Verdrag vervat zijn, worden behouden;

5.   wijst op de politieke verantwoordelijkheid van de lidstaten die het Grondwettelijk Verdrag hebben ondertekend, maar niet geratificeerd;

6.   herbevestigt dat het zich committeert aan de totstandkoming van een oplossing van het lopende constitutionele proces in de Europese Unie die is gebaseerd op de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag eventueel met een andere presentatie, maar neemt daarbij de problemen die in een aantal lidstaten zijn ontstaan in aanmerking;

7.   steunt in dit verband de inspanningen van het Duitse voorzitterschap die erop zijn gericht dat de Europese Raad van juni 2007 zich vastlegt op het bijeenroepen van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) en de uitwerking van een stappenplan met een procedure, een duidelijk mandaat en de doelstelling om vóór het einde van het jaar tot een akkoord te komen;

8.   herinnert aan de noodzaak om waarborgen te bieden voor het besluitvormingsvermogen van de Europese Unie, de doeltreffendheid van haar beleid en de volledige democratische legitimering daarvan, waarvoor het Grondwettelijk Verdrag in termen van controle en wetgevings- en begrotingsprocedures onmiskenbaar een belangrijke stap voorwaarts is, alsmede de noodzaak om het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de rol van de Europese Unie in de wereld te versterken teneinde haar in staat te stellen invloed uit te oefenen op de vaststelling en de uitvoering van de antwoorden op de dringende uitdagingen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet;

9.   dringt aan op behoud van alle grondbeginselen zoals die vervat zijn in deel I van het Grondwettelijk Verdrag, met inbegrip van de dubbele aard van de Europese Unie als een unie van staten en een unie van burgers, het primaat van de Europese wetgeving, de nieuwe typologie van wetgeving en procedures, de wetgevingshiërarchie en de rechtspersoonlijkheid van de Europese Unie; en beklemtoont dat het Grondwettelijk Verdrag ook andere belangrijke verbeteringen meebrengt ten aanzien van onderwerpen als consolidering van de bestaande verdragen en de samenvoeging van pijlers, de uitdrukkelijke erkenning van de waarden waarop de Europese Unie is gegrondvest en het wettelijk bindende karakter van het Handvest van de grondrechten, alsmede ten aanzien van de bevordering van de participatie van burgers in het politieke leven van de Europese Unie, verduidelijking van de respectieve bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten, inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en de specifieke rol van nationale parlementen op dit gebied zonder het institutionele evenwicht van de Europese Unie in gevaar te brengen, zoals vastgelegd in het protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, en eerbiediging van de rol van regionale en lokale autoriteiten;

10.   beklemtoont dat elk voorstel tot wijziging van het Grondwettelijk Verdrag dezelfde ondersteuning moet krijgen als destijds werd gegeven aan de bepaling die deze zou moeten vervangen;

11.   verklaart elk resultaat van de onderhandelingen van de hand te zullen wijzen dat in vergelijking met het Grondwettelijk Verdrag zou leiden tot een aantasting van de bescherming van de rechten van burgers (dringt met name aan op handhaving van het Handvest van de grondrechten en vooral het wettelijk bindende karakter daarvan), dan wel tot minder democratie, transparantie en doelmatigheid;

12.   onderkent in dit verband de noodzaak om rekening te houden met de belangrijke kwesties die tijdens de denkpauze aan de orde zijn gesteld, en met het inzicht dat bovengenoemde kwesties alleen door een sterker en niet door een zwakker Europa behoorlijk kunnen worden aangepakt: alsmede om andere kwesties die in het Grondwettelijk Verdrag reeds zijn behandeld, te verduidelijken, zoals:
   - duurzame ontwikkeling, met name de strijd tegen klimaatverandering,
   - Europese solidariteit op energiegebied,
   - een coherent migratiebeleid,
   - het Europees Sociaal Model in de context van demografische verandering en globalisering,
   - terrorisme,
   - de dialoog tussen beschavingen,
   - doeltreffende gemeenschappelijke mechanismen voor de coördinatie van het economisch beleid in de eurozone, met gelijktijdige waarborging van de rol van de Europese Centrale Bank in het monetair beleid overeenkomstig de Verdragen;
   - de criteria en de procedures van de Unie voor uitbreiding;

13.   is van oordeel dat het gezien het succes van de Conventiemethode met betrekking tot de opstelling van het ontwerpverdrag noodzakelijk is dat bij elke oplossing van het constitutionele proces wordt vastgehouden aan de fundamentele beginselen van parlementaire participatie, het erbij betrekken van het maatschappelijk middenveld en volledige transparantie;

14.   wijst erop dat het Parlement, als de enige instelling van de Europese Unie die rechtstreeks door de burgers is gekozen, op alle niveaus volledig bij de IGC moet worden betrokken, en in sterkere mate dan het geval was tijdens de IGC 2003-2004;

15.   dringt bovendien aan op de instelling, los van de actieve participatie van de vertegenwoordig(st)ers van het Europees Parlement in de IGC, van een interinstitutionele conferentie, ten einde het Europees Parlement op de hoogte te houden en een belangrijke bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een door alle partijen heen lopende en transnationale consensus in de IGC;

16.   herhaalt zijn gehechtheid aan het mechanisme van de Conventie, voor het geval dat de staatshoofden en regeringsleiders zouden besluiten over te gaan tot een substantiële herziening van de bestaande teksten;

17.   verzoekt de Commissie haar rol bij de komende onderhandelingen volledig te vervullen en voorstellen voor te bereiden om het Grondwettelijk Verdrag betreffende de in paragraaf 12 genoemde punten aan te passen;

18.   wijst met nadruk op het belang van dialoog tussen nationale parlementen en hun respectieve regeringen tijdens het gehele proces van de IGC, en geeft uitdrukking aan zijn bereidheid om tijdens de komende onderhandelingsfase nauw contact te onderhouden met de nationale parlementen, alsmede met het Comité van de Regio 's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, met de Europese sociale partners, met religieuze gemeenschappen en met het maatschappelijk middenveld;

19.   dringt erop aan het proces van ratificatie van het nieuwe Verdrag voor het einde van 2008 af te ronden, teneinde het volgende Parlement, dat in 2009 zal worden gekozen, in staat te stellen zijn mandaat te beginnen op basis van de bepalingen van het nieuwe Verdrag;

20.   verzoekt alle lidstaten om hun ratificatieprocedures te coördineren, teneinde het mogelijk te maken dat het ratificatieproces gelijktijdig wordt afgerond;

21.   is voornemens overeenkomstig artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie advies uit te brengen inzake het bijeenroepen van de IGC, in het licht van de criteria die in deze resolutie zijn vervat;

22.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de leden van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de nationale parlementen van de lidstaten, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

(1) Europese Raad van Laken, Bijlage I, blz. 19.
(2) PB L 236 van 23.9.2003, blz. 17.
(3) PB L 157 van 21.6.2005, blz. 11.
(4) PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 88.
(5) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 306.
(6) PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 267.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0569.
(8) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

Laatst bijgewerkt op: 9 september 2008Juridische mededeling