Plenair Van Langen-Visbeek bij behandeling Wet versterking participatie op decentraal niveau



Verslag van de vergadering van 28 mei 2024 (2023/2024 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Zoals u wellicht weet, ben ik in het dagelijks leven griffier van een gemeente. Daarvoor was ik wethouder en gemeenteraadslid. In de afgelopen jaren heb ik de participatie zich steeds verder zien ontwikkelen. Tegenwoordig nodigen wij in onze gemeente bij een vergadering over woningbouwplannen bijvoorbeeld standaard alle omwonenden uit. Dan heeft de gemeente er in het voortraject altijd al een paar participatierondes op zitten. Het gevaar is dat alleen de mensen die tegen de plannen zijn, de moeite nemen om te reageren. Ik kreeg het signaal dat er om die reden in sommige gemeentes bij grote woningbouwprojecten zelfs een klankbordgroep woningzoekenden is ingesteld om dit te voorkomen.

Het betrekken van inwoners bij een maatschappelijke opgave en het stimuleren van lokale vormen van samenwerking zijn de afgelopen jaren in alle gemeentes steeds meer onderdeel geworden van het lokale beleid. Ik noem de participatie in het sociaal domein, speciale websites waarop inwoners kunnen deelnemen aan digitale peilingen, burgerpanels of het inzetten van aparte kernenbudgetten of wijkbudget enzovoorts.

Voorzitter. Mijn fractie constateert dat we ook zonder de Wet versterking participatie op decentraal niveau al te maken hebben met een enorme versterking van participatie op decentraal niveau. Inmiddels wordt immers in bijna de helft van de gemeenten op een of andere manier geëxperimenteerd met het uitdaagrecht, dat ook een onderdeel is van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wmo. De ervaringen met het uitdaagrecht, ofwel het overnemen van taken door groepen inwoners, zijn wisselend te noemen.

Ik noem enkele praktijkvoorbeelden. Een groep kerkbezoekers adopteert het plantsoentje voor de kerk. Dan kun je te maken krijgen met vergrijzing, en dat heeft dan weer gevolgen voor de continuïteit. Hierover kunnen op papier afspraken worden gemaakt en als de groep dat ook wil, dan gaat het goed. Nu is dat bij zo'n plantsoentje best te overzien, maar hoe gaat dat met een groep vrijwilligers die het zwembad beheert om sluiting te voorkomen? U begrijpt, daar komt heel wat meer bij kijken. Wie draait ervoor op als het budget wordt overschreden, of erger? Wie is er verantwoordelijk als er een ongeluk gebeurt en het onderhoud onvoldoende is geweest? Wie controleert het gebruik van chemicaliën? Niet alles is immers te voorzien. Ik vraag aan de minister: is daar bij deze wet wel voldoende rekening mee gehouden?

Voorzitter. Gezien deze ontwikkelingen is de vraag die we, in de ogen van mijn fractie, aan de minister zouden moeten stellen: voor welk probleem biedt deze wet een oplossing? Gebeurt hetgeen deze wet wil niet al gewoon op veel plaatsen? Waarom dan nu deze wet? Is nut en noodzaak van deze wet wel voldoende aangetoond? Hebben de decentrale overheden hierom gevraagd?

Deze wet wil voorkomen dat inwoners het gevoel hebben dat de overheid er niet voor hen is, dat ze teleurgesteld raken en afhaken. De Raad van State waarschuwt echter dat deze wet weleens tot gevolg zou kunnen hebben dat inwoners die de weg naar de overheid toch al weten te vinden, deze wet optimaal zullen benutten om hun doel te bereiken. Zij kunnen de wet bijvoorbeeld inzetten om woningbouwplannen te torpederen waarbij er onvoldoende participatie is geweest, zodat er niet in hun achtertuin gebouwd gaat worden. Jongeren die juist afgehaakt zijn omdat woningbouwplannen niet van de grond komen en die op hun 30ste nog bij moeder thuis wonen, raken daardoor nog verder van de politiek verwijderd.

Voorzitter. In de praktijk blijken vaak dezelfde inwoners gebruik te maken van de mogelijkheden van participatie. Dat zijn juist die inwoners die de weg naar de lokale overheid al heel goed weten te vinden. Daar is zelfs al een term voor: de participatie-elite. Wat gaat de minister doen om dit te voorkomen? De vraag die wij ons vandaag zullen moeten stellen, is: bereiken we met deze wet wel de mensen die we willen bereiken? Onze vraag aan de minister is: hoe gaan we dat doen? Hoe bereiken we wel de juiste doelgroepen en hoe voorkomen we dat deze mensen teleurgesteld raken door verkeerde verwachtingen? Er is in het voorstel in ieder geval geen geld voor communicatie en begeleiding van inwoners vrijgemaakt. Bent u bereid dat alsnog te doen? Graag een toezegging.

Mijn fractie worstelt ook met de vraag of participatie de taak van een gemeenteraadslid of bestuurslid van een waterschap niet ingewikkelder maakt. Hoe kun je ruimte geven aan participatie en toch je rol behouden als gekozen volksvertegenwoordiger zonder last en ruggespraak? De gedachte daarachter is immers dat een volksvertegenwoordiger zich moet laten leiden door het algemeen belang en niet door een deelbelang van een groep inwoners. Juist bij het uitdaagrecht, dat nu verplicht wordt gesteld, is er sprake van het belang van een bepaalde groep inwoners om een bepaalde taak van de overheid over te nemen. Wat doe je als twee groepen burgers met een plan voor de inrichting van hetzelfde speelveldje komen?

Voorzitter. Als we deze wet aannemen, mogen en moeten volksvertegenwoordigers straks zelf de kaders vaststellen voor de participatie. Bovendien is het uitdaagrecht door een amendement in de Tweede Kamer een verplicht nummer geworden. De fractie van BBB heeft hierover drie vragen aan de minister. Is de termijn waarbinnen de raad een besluit moet nemen niet te kort? Om een voorbeeld te geven: gemeenteraden moeten van alles. Ze moeten aan de slag met de Omgevingswet, die net is ingevoerd, er moeten woningen worden gebouwd, er moet gezorgd worden voor de kwetsbare inwoners, de RES moet op tijd worden vastgesteld en ga zo maar door. Dan heb ik het nog niet over de personele krapte in veel gemeenten. Het gevaar is dat er een modelverordening komt waar verder niets mee gebeurt. Erkent u dat gevaar? Hoe gaat u dit voorkomen? Waarom biedt u de betrokken overheden niet wat langer de tijd en de gelegenheid om zelf te bepalen of er überhaupt behoefte is aan kaderstelling op het gebied van participatie en het uitdaagrecht? Waarom wordt dit voor lagere overheden verplicht en waarom dan alleen voor lagere overheden?

Onze fractie vreest dat de betrokken overheden het spannend zullen vinden om de uitvoering van het beleid in de participatieverordening op te nemen. Gemeenten hebben immers heel veel verschillende taken. Ik gaf daar net al wat voorbeelden van. Van het maaien van wegbermen en plantsoentjes bijhouden tot het beheer van de sporthal of het zwembad. Voor de meeste van die taken is de wettelijke inspraak geregeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Het verplicht opnemen van de uitvoering van het beleid in de participatieverordening kan leiden tot meer juridische procedures als mensen de gemeente aansprakelijk gaan stellen of zaken bij de rechter gaan tegenhouden omdat er geen goede participatie is geweest. Datzelfde speelt natuurlijk ook bij een provincie of een waterschap. De vraag aan de minister is: zal deze wet niet leiden tot nog meer werk voor juristen, die het al zo druk hebben? Als er taken worden overgedragen aan inwoners, hoe gaat de overheid dan ingrijpen als het fout gaat? De overheid blijft toch verantwoordelijk? Kortom, leidt deze wet niet tot een enorme toename van de bestuurlijke drukte?

Door het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Van der Graaf c.s. moet het recht om uit te dagen verplicht worden opgenomen in de verordening. Mijn fractie vindt het mooi dat decentrale overheden invulling kunnen geven aan het uitdaagrecht — en dat gebeurt al volop — mits hier behoefte aan bestaat. Daar ligt onze zorg. Uit cijfers blijkt namelijk dat gemeenten dit al doen. Er zijn ook allerlei andere vormen van participatie, zoals rondetafelgesprekken, burgerfora enzovoorts, die niet verplicht worden. We zien in Engeland, waar het uitdaagrecht vandaan komt, dat de resultaten voor inwoners tegenvallen. Veel inwoners haken af omdat het lang duurt voordat er door de overheid een besluit wordt genomen over hun initiatief en omdat ze aan allerlei regels moeten voldoen, bijvoorbeeld Europese aanbestedingsregels of veiligheidsregels.

De voorzitter:

Dan ga ik nu het woord geven aan mevrouw Roovers namens GroenLinks-PvdA voor een interruptie.

Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):

Ik heb een vraag aan mevrouw Van Langen, maar misschien gaat zij die nog behandelen. Ik stel in ieder geval de vraag vast. Ik ben een klein beetje zoekende in uw betoog naar het hoofdpunt. U begint met de uitspraak dat participatie al plaatsvindt. Dat klonk als iets positiefs, maar dan komt u met een heel kritisch verhaal over de Raad van State en de participatieparadox of de participatie-elite. U vraagt voor welke problemen deze wet een oplossing is. Een kritische opmerking die ik overigens herken. Daar gaat mijn vraag niet over. Mijn vraag gaat over het volgende. Bent u kritisch op het instrument participatie, waar de Raad van State kritisch op is, of bent u kritisch op deze wet, op het wettelijk verankeren van de participatie? Dat loopt naar mijn gevoel nu een beetje door elkaar.

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

Ik ben een voorstander van participatie en ik ben ertegen dat we dat op dit moment in een wet gaan vastleggen en dat alle gemeenten dat volgens bepaalde condities moeten gaan doen. Ik onderschrijf het betoog van de Raad van State, waar ik dat overigens ook enigszins uit haal.

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Dus u vindt participatie een goed instrument. U zou willen stimuleren dat gemeenten daaraan doen, maar u bent tegen het verplicht opleggen van een wettelijk kader.

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

Zeker op dit moment, omdat er nog volop ontwikkeling is in participatie. Daar geef ik voorbeelden van. Dat gebeurt allemaal al, zonder deze wet.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Roovers.

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Dat wilde ik even weten, dank u wel.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

In ons land zijn nog nauwelijks conclusies te trekken uit experimenten die inmiddels in vele gemeenten gestart zijn. De vraag aan de minister is: is dit wel het juiste moment om het uitdaagrecht bij alle decentrale overheden te introduceren? Dat is nogal wat.

De BBB-fractie mist ook de samenhang met andere vormen van participatie die in de laatste jaren zijn ingevoerd. Ik noem de Participatiewet in het sociaal domein, maar ook de recent ingevoerde verplichte participatie in de Omgevingswet. Zelfs de volksvertegenwoordigers moeten op dit moment nog wegwijs worden gemaakt in alle vormen van participatie, laat staan de mensen die wat verder van de politiek af staan of zelfs het vertrouwen in de politiek hebben verloren. Nu komt daar van bovenaf weer een participatieverplichting bij. De vraag aan de minister is: bent u niet bang dat inwoners gaan verdwalen in het participatieoerwoud? Zou niet gewerkt moeten worden aan meer samenhang tussen al die ingevoerde verplichte vormen van participatie? Gaat u daarmee aan de slag?

Net als bij de invoering van de Omgevingswet en eerder ook de transitie van het sociaal domein wordt in het voorstel het uitgangspunt gehanteerd dat invoering van deze wet tot weinig gemeentelijke meerkosten zal leiden. Dat klopt voor het traject van regelgeving. Al is het de bedoeling dat elke groep volksvertegenwoordigers daar zijn eigen keuzes in maakt.

Voorzitter. Mijn fractie stelt hierbij nogmaals de vraag aan de minister of voor dat proces wel voldoende tijd en capaciteit beschikbaar wordt gesteld. Daarmee zijn we er echter niet. Als we van participatie een succes willen maken, zeker in het geval van het uitdaagrecht, zijn we er niet met een verordening. Daar is een cultuurverandering voor nodig. Het ambtelijk apparaat zal moeten leren om dingen los te laten en zaken over te laten aan de inwoners, terwijl de decentrale overheden wel verantwoordelijk blijven voor het algemeen belang. We weten allemaal dat een dergelijke cultuurverandering tijd en investeringen kost. Daarnaast zal participatie actief moeten worden gestimuleerd en zullen inwoners moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheden, anders blijft deze wet een papieren tijger. In de ogen van mijn fractie hebben we genoeg papieren tijgers, net als paarse krokodillen. In onze ogen zijn dat ongewenste exoten.

De vraag aan de minister is: als we het belangrijk vinden om meer mensen actief te betrekken bij de lokale overheid, is de invoering van deze wet dan wel voldoende? Is deze wet dan wel het juiste middel? Als het bedoeld is als steuntje in de rug, vragen wij ons af of we daar op dit moment een wet voor nodig hebben. Als geen ander ziet de fractie van de BBB het belang van investeren in de lokale democratie, maar we hebben er niets aan als een groot deel van de inwoners de ontwikkelingen niet meer kan bijbenen. Als we bijvoorbeeld zien welke grote opgaven de gemeenten in de laatste jaren op hun bordje hebben gehad met recent nog de invoering van de Omgevingswet, dan vragen wij ons af of deze wet wel op het juiste moment komt. Moeten we de gemeenteraden, Statenfracties, waterschappen en de eilandsraden niet de tijd en de ruimte geven om zelf het moment te kiezen waarop zij de uitvoering en evaluatie gaan betrekken bij de participatie? Moeten wij hen niet zelf de keuze laten welke vorm van participatie het beste past bij hun cultuur en hun gebied?

Voorzitter. Als BBB-fractie zien wij graag dat dit soort ontwikkelingen van onderop komen, vanuit de regio's zelf, zodat iedereen het op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo kan doen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Langen. Dan is het woord aan de heer Dittrich namens D66.